Nu ken ik ten dele, maar dan zal ik kennen, zoals ik zelf gekend ben’ (1 Kor. 13: 12).
Wat een geweldige tijd zal dat zijn! Alleen Mozes, Elia en Jezus hebben God ‘van aangezicht tot aangezicht’ mogen zien. Onze ogen zijn nog steeds ‘bedekt’, alhoewel de Geest in ons Zijn kracht en liefde wil laten ervaren. Het is Zijn verlangen dat we ons daar steeds meer naar uitstrekken.
Paulus bidt dat niet voor niets uit: ‘opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat’ (Ef. 3: 18).
We zullen Hem niet alleen zien als Heiland en Verlosser, maar ook als de Machtige van Jakob. De naam Jakob verwijst naar de tijd van vluchtelingschap. Jakob was op de vlucht voor het verleden en op de vlucht voor zichzelf. Pas na zijn worsteling in Pniël werd Jakobs naam veranderd in Israël. Toen werd de strijder een heerser en vond hij vrede met God. Daarna kon de verzoening met zijn broer plaatsvinden.
Zolang we met God aan het worstelen zijn, kan Hij Zichzelf nog niet ten volle openbaren. Pas als we onszelf kunnen overgeven aan Hem, kunnen we ons ook overgeven aan elkaar. Zoals Jakob en Esau elkaar konden omarmen.
Dan zullen we niet alleen zelf meer van Hem gaan zien, maar ook de wereld om ons heen. Omdat liefde dan meer plaats kan krijgen, en vrees plaats maakt voor vrede, zoals dat bij Jakob gebeurde.
Dan zal ‘alle vlees gewaarworden’…. en wordt het gebed van Jezus verhoord:
‘…opdat zij allen één zullen zijn…opdat de wereld zal geloven dat U Mij gezonden hebt’ (Joh. 17: 21)
