Vanaf het begin heeft de mens God in een huis willen plaatsen. En God kwam de mens daarin tegemoet, want Hij wist dat wij dat nodig hadden. Zoals sommigen het ook nodig hebben om een graf te bezoeken als iemand overleden is. Iemand die niet zichtbaar of tastbaar is, kunnen we dan vastpinnen op een locatie, een plek waar we heen kunnen gaan, om ons daar op die persoon te kunnen concentreren en te herdenken.
Zo heeft de mens dat ook met God gedaan. Mozes bouwde een tabernakel, David een tent en Salomo een tempel. En God daalde neer en woonde daar temidden van Zijn volk. En zo kon de mens God daar eren en aanbidden. En door de geschiedenis heen is dat door gegaan. De mens bouwde heiligdommen, tempels en kerken, om een plaats te creëren waar hij God kon ontmoeten. Maar ten diepste heeft God altijd gezegd wat Hij hier door Jesaja weer duidelijk maakt: ‘de hemel is Mijn troon en de aarde de voetbank van Mijn voeten. Waar zou dan het huis zijn dat u voor Mij zou willen bouwen?’
Dat huis heeft God zelf gemaakt, want dat huis zijn wij. Na Pinksteren zei God: ‘Want u bent de tempel van de levende God’ (2 Kor. 6: 16). Wat een wonder is dat? De almachtig grote God, Schepper van hemel en aarde wil niet wonen in een prachtig groot paleis, een schitterende kathedraal of een kleurrijke met goud beklede tempel. Nee, Zijn verlangen is om Zijn Geest uit te storten in mensenharten om zo dichtbij mogelijk te zijn. Hij woont in jou en mij. En daar waar wij samen komen, daar beweegt Zijn Geest ‘als olie die neerdruipt op de zoom van ons priesterkleed en als dauw die neerdaalt op de bergen’ (Psalm 133). Dan is er in feite geen gebouw meer nodig, want Hij is in ons en om ons heen.
En zo wil Hij Zichzelf laten zien aan anderen die Hem nog niet hebben binnen gelaten. Laat zo Zijn Licht schijnen door jou heen. Je mag Zijn handen, Zijn voeten en Zijn stem zijn. Een kanaal van Zijn liefde, een tempel van Zijn Geest.
